In het noorden van Duitsland stroomt dicht langs onze grens de rivier de Eems, dat is eigenlijk maar een klein riviertje. Je springt er om zo te zeggen haast overheen. Dat kleine riviertje heeft echter een grote mond: de Dollard. Die is zo groot, dat je er haast niet overheen kunt kijken. Aan de Dollard ligt rijk Groninger land: malse weiden, mooi bouwland. In vroeger tijden is de Dollard echter veel kleiner geweest. Waar nu grauwe slikken zijn en water blinkt, daar zijn eerder ook vruchtbare landen geweest. Daar groeien dan tarwe, gerst en haver op, daar grazen veel bontgevlekte koeien. Daar staan talloze boerderijen, over de vlakte verspreid, of verenigd tot mooie dorpen. Vierendertig dorpen bevinden zich daar en ook nog twee kloosters.
De ondergang van Tidde Wyneda
Bij de afbeelding links:
De dood van Tiddo Winnenga. Tiddo Winnenga sterft in het klooster Palmar in begeleiding van de kloosterlingen en de abt. Illustratie voor het verhaal Tiddo Winnengha van J.J. van der Horst. Prentmaker: Jacobus van Dijck (vermeld op object), circa 1853. Ets, h 146mm x 118mm. Collectie de la Faille. Boekillustratie voor: J.J. van der Horst, Nederlandsche verhalen. Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, 1854.
Bron: Rijksmuseum Amsterdam, aankoop 1909. Licentie: Public Domain.
In die oude tijden worden de huizen nog meestal van hout gemaakt, maar in dat land is dan reeds een dorp met wel honderdentachtig stenen huizen. Zo rijk zijn de boeren daar. En in een ander dorp zijn de boeren zo welvarend, dat er wel honderdentachtig vrouwen zijn die gouden sieraden op hun borst dragen zo groot als een etensbord. Het is zo'n mooi en goed land daar; in de zomer hoor je er overal het getink van de haarhamers op de zeisen en sikkels. Dan blinken al die werktuigen in het licht van de zon en er is het vrolijk geroep van de oogsters. Hoog dragen de wagens hun goudgele vracht dag aan dag naar de schuren. En in de winter dan is er het besloten leven thuis, het vee binnen de veilige muren, het graan in zakken bij zakken vergaard, het vuur te avond vlammende in de haarden. Het is een goed leven daar: hard werken en gezonde rust, en een land, dat alle arbeid rijkelijk beloont.
Dan komt de ondergang. Nee, niet door de schuld van het land. Het land blijft geven, zo lang het goed wordt behandeld. Door eigen schuld gaat de welvaart van deze mensen teloor. Er komt te veel weelde en zorgeloosheid. De harten der mensen worden trots op de rijkdom, die het land hun geeft en ze beginnen het werken alleen maar goed voor de armen te vinden. Ze willen pronken, ze willen vermaak. Ze gaan uit rijden en rossen, de vrouwen behangen met sieraden naast de boeren in de sjees. Ze gaan ten dans, als het tijd is om te werken. De boer laat de zorg voor het gewas en de beesten aan zijn knechten over, de vrouw laat de meid zorgen voor het karnen en het kazen. En de boer en de boerin gaan samen ten feest. Zo beginnen de zaken op menige boerderij scheef te lopen. Het vee gaat achteruit en begint minder en slechter melk te geven. En vaak gebeurt het, dat er niet op tijd wordt gezaaid en gemaaid. Dat brengt dan natuurlijk veel schade. Doch menige boer lacht om die schade. Och heden, men is immers rijk genoeg. Schep vreugde in het leven!
Tidde Winninga doet ook zo. Hij is een grote en trotse boer. Hij is zwaar en breed van gestalte. Een zware gouden ketting hangt meestal te bungelen op zijn dikke buik. Hij is een rijke boer, wat drommel! "Kom, wijf, vanavond moeten we ter bruiloft. De knechten zorgen wel dat het hooi binnenkomt. En als ze luieren, dan zullen ze een slechte beurt maken, geloof dat maar!"
Het is allemaal rijkdom wat er blinkt, maar dan En Tidde Winninga klimt in de sjees en zijn vrouw zet zich breed en met goud behangen naast hem. En Tidde Winninga zwaait vrolijk met de zweep en rijdt met zijn vrouw naar de bruiloft. En Tidde Winninga keert eerst in de morgen weer en slaapt dan een zware roes uit. Zijn hoofd staat daarna een paar dagen verkeerd en hij let niet op de arbeid. En als zijn hoofd eindelijk weer goed staat, rijdt hij met zijn vrouw naar een ander feest. Het goud blinkt, de paarden blinken, de wielen van de sjees blinken in de zomerzon. Er komt echter een tijd, dan blinkt dat alles niet meer. Een zware storm drijft de wateren van de Noordzee naar de Dollard toe. In wilde vaart tuimeld de golven tussen Rottum en Borkum door naar het zuidoosten. De Dollard is als een grote ketel, waarin steeds meer water opdringt. Eén kokende, schuimende watermassa verzamelt zich daar. Steeds hoger beuken de golven tegen de dijken. De storm buldert. In de avond bespringen de golven de dijken met zo'n loeiend geweld, dat de mensen bevreesd beginnen te worden. Menige dijk is niet al te best. Er dreigt gevaar. Als er een doorbreekt, is het land daarachter reddeloos verloren. "Naar de dijken!"
De dijkgraaf en heemraden geven het bevel. Het gaat van hoeve tot hoeve. De boeren moeten aan het dijkwerk. Met paarden en wagens en met zoveel man, als maar even gemist kan worden. Iedere boer moet helpen, dat is in die tijden zo. Ieder weet het dijkvak, dat hij moet helpen bewaken en versterken. De dijk beschermt hen allen, zij verzorgen allen samen de dijk. Allen voor één, één voor allen! Midden in de nacht breken de boeren op met paard en kar. Er is veel geroep en geschreeuw in het donker. Er is ook veel gekibbel en gescheld. De een vindt, dat hij te veel paarden moet leveren, de ander vindt het hem toegewezen dijkvak te groot. De een heeft een dochter, die juist verjaart; de ander heeft een kalf, dat niet goed zuigen wil; een derde vindt, dat zijn knechten het wel kunnen redden.
Zo ver is het gekomen door de weelde en de overdaad, dat een ieder aan zijn gemak denkt of aan een kortstondige vreugde.
Maar ten slotte gaan ze toch allen. Ze verdwijnen in de nacht, rijden aarde aan en spannen aan de zeekant beschermende zeilen over de dijkhelling. Allen voor één, één voor allen, zo hoort het.
Tidde weigert om mee te doen Alleen Tidde Winninga, de rijke boer, wil niet meedoen. Hij weigert rondweg, hoe men ook aandringt, hoe men ook dreigt. Geen paard en geen man geeft hij en bevelen laat hij zich niet, wat drommel! Bij hem vieren ze feest en dat onderbreken ze niet, voor geen storm, voor geen zee, voor geen dijkbreuk! Niemand ontneemt hem ook maar één teug wijn, geen mens, en geen zee, en geen storm, hoe fel die ook tekeergaat! En geen knecht krijgen ze mee. Ook voor zijn knechten is het feest. Geen knecht en geen paard! "Ben ik de baas hier op mijn boerderij, of ben ik het niet, hè? Geld kun je krijgen, haal maar lui ergens anders vandaan, zeg maar hoeveel geld je moet hebben? Dreig maar niet! Pak maar liever een borrel mee!" Tidde Winninga blijft thuis. Hij is niet bang voor de dijkgraaf! "Zo lang het water niet een speerhoogte staat boven mijn eigen land, komt er bij mij niemand de deur uit. En nu goedenacht!" Breed en zwaar staat hij in de deur. "Erin of eruit?" roept hij tegen de boden. De boden gaan. Tidde sluit de deur met een klap. Uit een vertrek klinkt het gejuich van feestvierende mensen boven het razen van de stormwind om het huis. Er komt een voldane lach om zijn lippen.
Die nacht breekt de zee door Tiddes dijkvak heen. En in korte tijd spoelen de golven meer dan op speerhoogte boven zijn akkers. Echter niet alleen boven de zijne. Allen moeten lijden om het verzuim van één. Zullen ze echter anders hebben gehandeld dan Tidde, wanneer er bij hen feest geweest was? De zee vraagt trouwens niet, wat zij gedaan zullen hebben. Die overstroomt het land en spoelt veel dorpen weg. Van geen van die vierendertig dorpen is nu meer iets te vinden. Ook de kloosters zijn weg. Of dat alles in die ene nacht is verdwenen? Misschien wel, misschien niet. Misschien heeft er later nog wel eens zo'n boer als Tidde Winninga zijn plicht verzuimd, omdat hij liever ten feest is gegaan.
Tidde leeft
Afb. links:
Tidde Winninga brengt er met moeite het leven af. Maar zijn land en zijn goed zijn voor eeuwig verzwolgen. Nog staat daar het water meer dan een speerlengte hoog. De boerderij is verdwenen. Misschien liggen er nog wat stenen op de bodem van de zee, misschien ligt er nog goud van de boerin diep in het slik weggezonken. Hoe het de andere mensen is vergaan? Daar weten we niets van af, ook niet of de huisgenoten van Tidde nog in leven zijn gebleven. Ook niet, of hij berouw heeft gehad. Er is alleen maar bekend, dat hij nadien arm en berooid is. Hij loopt rond met het hoofd op de borst, zodat zijn trots dan wel zal zijn gebroken.
Eens op een avond klopt hij bij een klooster aan en verzoekt om een nachtverblijf en wat eten. De monniken nemen hem daar liefderijk op en laten hem niet meer gaan. Hij blijft daar voor de rest van zijn leven. Hij is een oud en gebroken man geworden. Hij is een van de rijkste boeren uit heel Groningerland geweest, nu moet hij voor elke hap en elke slok 'dank je' zeggen. Dat zal niet prettig voor hem geweest zijn, maar ..... zo gaat dat.
Meer lezen: Historische achtergrond van Tidde Wyneda uit Wynedaham.
Bronnen en literatuur:
1. "Nederlandse sagen en volksverhalen" door Cor Bruijn. Fibula, Houten, 1989. Oorspr. titel: Nederlandse sagen. Ploegsma, Amsterdam, 1946. ISBN: 90-269-4419-5. 2. .Laan, K. ter. Groninger Volksleven. Deel 1, Verhalende Folklore. Groningen, 1959. p.753 .E. de Jong & P. Klaasse: Sagen en Legenden van de Lage Landen. Bussum 1980, p. 54 4 .J.J. van der Horst, Nederlandsche verhalen, Amsterdam: C.L. van Langenhuysen, 1854, pp. 71-102. 5 .Rijksprentenkabinet: Jacobus van Dijck, De dood van Tiddo Winnenga, ca. 1853. Herbert Röhrig, Tidde Winnenga: Eine Erzählung vom Dollarteinbruch, Leer: D. H. Zöpfs & Sohn, 1930.
|